Kampioenen
Laat ons de dag opnieuw beleven dat wij
de zon verplaatsten naar onze stad, hoe
wij wisselstandig het andere veld belaagden
in de choreografie van een meesterhand.
We smashten, blokten, regen blind als nooit
tevoren opgetogen een weefsel van elkaar,
hieven als klassieke oranten onze handen
en toen het nauwde, toen spanning in oksels,
gewrichten en maagstreek beet, vuurde de zaal
ons naar ongekende hoogten zoals koraalrode
hitte verborgen hars uit een pijnboom peurt.
Na dit rijke uur waren wij wat onze passie wilde,
we waren kampioen, werden plots zottinnen
die onweerstaanbaar zongen: ‘Voulez-vous jouer
avec moi.’ Pas bij volle wasdom rijpt de suiker
in een vrucht.
Nadien zouden wij een rijtoer maken door
een lege stad, langs onthoofde graven en pijpen
met meerschuimkoppen. Wij kusten elkaar,
wellicht ten afscheid, nu de geldstroom in
onmacht en deernis stropt.
En de dichter? Hij is onze dauwverse zege niet
vergeten, voor hem vlinderen onze portretten
nog steeds aan katoenen linten in Hoogstraat
schilferlicht, maar de stad, zij heeft allang dit alles
bijgeschreven en na een week tevreden afgeboekt.