Sierlijke aansnijdingen 17

Sierlijke aansnijdingen van mijn dagen-17

 

Hoe ver gevorderd zal nu Liri zijn? Liri is voor mij de gewone tuinslak die afgelopen woensdag tijdens een wandeling tussen Lozen en Kaulille op ooghoogte mijn aandacht trok. In omwasemde stilstand daalde zij af langs de kaarsrechte stam van een populier. Haar schelp met de geelbruine windingen leek een broche, waarmee de populier voor even slechts, gezien het witte kruis op haar bast, goede sier mocht maken. Ik kijk langs de stam rechtstreeks naar boven en zie hoe de herfstzon door aangevreten blaadjes schiet.

In het voorjaar was Liri, verheven boven het geteisem van bloeddrinkende luizen en wantsen, haar spirituele tocht begonnen, naar het verse blad in de top van de boom. Steeds hoger klom zij, uit verlangen naar een scherper panorama, weg van de saaiheid van de kale grond. Maar wat zeg ik? Saaiheid? Sinds ik Het verborgen leven van bomen heb gelezen, ervaar ik bossen anders. De schrijver is een Duitse houthakker met een schitterende naam: Peter Wohlleben. Met zijn hart gidst hij de lezer binnen in een landschappelijke ondergrondse waar bomen aanvoelen wanneer grazers hun bladeren afscheuren. Bomen leven mee met hun zieke collega’s, volgens Wohlleben, in het ergste geval staan ze via hun verstrengelde wortels suikers af. En zo gebeurt het dat ik onder het wandelen af en toe verwonderd stilsta bij een afgeknakte boom, in de veronderstelling dat de naaste getrouwen alles in het werk stellen om resten van leven te beademen. Stilstaan past geheel in het schema. Sinds een jaar wandel ik iedere woensdag met twee vrienden. Twaalf kilometer is stilaan mijn limiet, zie in mij dus geen potentiële pelgrim. Ik schud het hoofd bij de gedachte aan de Grieks orthodoxe boeteling die onder het murmelen van de Filokalia op één dag 75 kilometer aflegt.

In haar aankomen vond Liri voorlopig haar bestemming, een plek van lichtheid. Hier overviel haar volgens de wetten van de natuur een onzegbaar besef van haar nietigheid en hiermee getwijnd als ode aan haar voorgeslacht een gevoel van opperste dankbaarheid. Ook al heeft Liri nooit in een kring van slakken het Prajnaparamita hartsoetra gezongen, toch raakte zij in haar schouwen doordrongen van een naadloze keten van oorzaak en gevolg, dat niets op zichzelf kan bestaan: zijzelf, de boom, het blad, de boom geveld en verpulpt tot papier waarop ooit iemand op haar een haiku zal schrijven. We zullen nooit weten met welke gretigheid zij zich laafde aan de sjamanistische tinctuur van het sap. Juist het inzicht in haar nietigheid en kwetsbaarheid prikkelt haar elk minimaal moment van genot intens te beleven. De dageraad van het Niets mag voor haar nog even wachten Na enkele weken las zij op een pril blaadje aan het einde van een buigende tak een tekst van een verre filosoof: ‘We moeten nadenken over wat ons geluk geeft, want als het er is, dan hebben we alles, en als het niet is, doen we alles om het te verkrijgen.’

Voldaan maakte zij het slijm aan voor de verticale terugtocht, de zomer had het spoor van haar opgang uitgebrand. Op haar cartografische intuïtie en met de fijnst denkbare lichaamsbeheersing waar geen enkele yogajuf aan kan tippen en het zonlicht mijdend, alsof zij van horen zeggen wist van Icarus’val, daalt zij af. Haar pad langs de ziltige kloofjes in de stam mag heel lang zijn, onderweg in traagheid rustend omarmt zij de beperkingen van haar lot.

We hebben beelden nodig. Inmiddels zijn we vier dagen verder. In de stilte van een zorgboerderij aan de rand van Nederweert- ik kom nog eens ergens- probeer ik met de aandacht op mijn adem te vluchten uit de enge stegen van narcistisch zelfbeklag en onbegrip, uit de droesem van de vluchtigheid, om zoals dat heet voorbij de velden van afgunst en woede, met behulp van een zelf ontwikkelde mengvorm van Zen en Stoa en met een knipoog naar het boek Prediker, voorbij de wachtpost van de eenogige scepsis de wijnranken van het inzicht te raken. Maar de geest is grillig en snel, dichtte Lucretius: Beweeglijk en sneller dan enig zichtbaar ding dat de natuur ons voor ogen stelt. Soms zwiept de stevige bries van een bijgedachte de druiven uit het zicht, dan weer proef ik vooral na een hartstochtelijk opkomend verdriet de onvermoede rijkdom van innerlijke vrede en durf ik de stellige overtuiging aan dat ik mijn leven in grote lijnen niet beter had kunnen leven. Het totaal is meer dan de som van de details.

Tussen de zitsessies lopen we ingetogen en opgetild uit tijden van versnelling en verhaasting door de tuinderij, langs een volière, dwars door een donker naaldbos, langs balkende ezels, langs een jonge aanplant van half hoogstam appelrassen, waarvan mij alleen de naam Alkmene is bijgebleven. In een stellage van bloembakken viel mij de helderheid op van een goudsbloem, een overlever nu de rest van het zaadzakje al was uitgebloeid en in de schaduw van Hades lag te verwelken. Tijdens de stille middagpauze schreef ik deze haiku:

mij wenkt een goudsbloem

de schrale zon zijn spiegel

nabloei zijn oogmerk.

Terwijl ik deze regels schrijf, terwijl in de Tungelroyse Beek blauwalgen op de stroming grafische patronen weven en terwijl men elders van keverschilden plastic maakt, is Liri de voet van de boom genaderd. Aan ieders oog onttrokken bereidt zij zich in de moerassige bosrand voor op het vervolg van haar missie. Het zal een andere boom zijn.