Sierlijke aansnijdingen 16

Sierlijke aansnijdingen van mijn dagen 16

 

Eindelijk staat mijn brem in bloei. Gele vlinderbloemen op buigzame twijgen. Tijdens de Fietsvierdaagse vijf jaar geleden maakte ik een sanitaire stop bij een stuk braakland langs het kanaal Bocholt-Herentals. De strook werd omzoomd door een haag van welig bloeiende bremstruiken waarvan het bestaansrecht gelegen was in hun verwildering. Onder een strakblauwe hemel nemen zij de tijd in het diepe geel van een Byzantijns aureool. Ik had de donkere peulen met hun zaadlijsten voor het kiezen. Er zijn gedragingen die wortelen in de stilte van begeerte en hoop. Thuis verdeelde ik zonder enige kennis van zaken de zaadjes over drie kweekpotjes en om het proces van nabij te kunnen volgen zette ik de kweek onder de TL lamp van het aanrecht. Tijden gebeurde er, ondanks de in acht genomen vochtigheid, niets- de geheime weerzin van het zaad- totdat één potje mijn aandacht wakker schudde. Twee minuscule sprietjes die elkaar in de weg stonden. Niet aanraken. In mij jubelde de triomf van de kweker. Nog even had ik geduld met de rest. Het werd niets, misschien vanwege de hardheid van de zaadschil, waarvan ik had gelezen. Alles heeft nu eenmaal zijn getal. Uiteindelijk besloot één stekje tot verder leven. In de volgende lente was het dan zo ver. In de kruidentuin bakende ik een plek af met een vierkant van veldbrandstenen en plaatste de plant tijdelijk onder een glazen, bodemloze stolp. Op zoek naar een karakteristieke naam voor deze plek kwam ik uit op Anjou, naar graaf Godfried V (1113-1151) die de gewoonte had achter de oorstukken van zijn helm een takje brem (in het Latijn planta genista) te steken. Een gewoonte die in de geschiedenisboeken zou beklijven, want zijn opvolgers werden bekend onder het Huis Plantagenet. In hun paleizen en buitenverblijven hingen bundels brem om onheil en kwaad te weren. Goed, mijn kwekeling is nog geen schim van de moederplant ergens langs het genoemde kanaal. De bloei is nog weinig uitbundig, maar er komt een dag dat mieren, gelokt door een sappig kiemlobje en als ingehuurd door een mythische, zo je wilt een Myrmidonische Van Gansewinkel, zaadjes zeulen naar de haarwortels van brandnetels en heermoes.

Voor de Italiaanse dichter Giacomo Leopardi (1798-1837) was de brem de bloem der verlatenheid, een minnaar van doffe en door de mens verlaten oorden, die uit deernis/ met andermans ellende een zoete geur/… ten hemel zendt (vert. Frans van Dooren). Zelf was hij naast wonderkind de belichaming van het puurste (politieke) pessimisme. Hij bracht nagenoeg zijn hele jeugd door in de enorme bibliotheek van zijn vader, een graaf in de Marche, die Duitse en Engelse woorden leerde in de tussentijd dat de inkt van zijn speeches- zonder het gebruikelijke poeder- droogde. Giacomo, aangestoken of erger gedwongen door de discipline van zijn vader, leerde in korte tijd Latijn, Grieks, Hebreeuws en de moderne talen. Maar alles heeft zijn prijs. De natuur strafte genadeloos zijn ‘dwaas studeren’ af met een labiele gezondheid: aan één oog blind, gebocheld, later astma, diabetes, chronische tuberculose in een lijf dat niet boven de anderhalve meter reikte. Kortom, verre van een Adonis. Over zijn liefdeleven kan men dan ook kort zijn. Toen zijn laatste geliefde door een vriendin gevraagd werd waarom zij niet kon ingaan op de avances van zo’n groot dichter, was haar antwoord: ‘Och liefje, hij stonk zo.’ Hij was dus in het jargon van commerciële datingsites te weinig geschikt relatiemateriaal. Waarschijnlijk zou hij als kind nu met het label van autist hebben rondgelopen, maar hij was verre van mensenschuw. In een van zijn gedachten las ik: ‘Iemand die weinig met mensen omgaat, is zelden een mensenhater. Echte mensenhaters bevinden zich niet buiten, maar in de wereld.’

De laatste jaren van zijn leven bracht hij door eerst in Napels en later in een villa in Torre del Greco, met zicht op de Vesuvius. Daar schreef hij in 1836- (een jaar voor zijn dood) La ginestra (de brem), de lyrische verklanking van de woestijn die hij in zich droeg. In de fragiele brem op de flanken van de vulkaan zag hij de eigenzinnigheid van de natuur, het domein van de gelukkige mens. Hier is een uitzonderlijk Italiaanse romanticus aan het woord die de essentie van de mens verloren zag gaan in een utopische retoriek en een onttoverende wetenschap. Kort tevoren was op amateuristische wijze in Pompeï het Huis van de Faun bloot gelegd. Misschien heeft het zien van de faun Leopardi’s heimwee naar natuurlijke eenvoud versterkt.

Over natuurlijke eenvoud gesproken. Albijn van Poperinge vierde zijn 60e verjaardag in een kring van vrienden en modellen. Aan de wanden naakten met volmaakte rondingen en holtes in minzame reserve. Ik ken hem amper twee jaar, maar romanpersonages hebben meestal een lang geborgen leven achter zich voordat zij openbare figuren worden. Hij heeft zich verzoend met het feit dat hij als beeldend kunstenaar afstand heeft van de arbeidsmarkt. Verknocht aan zijn atelier, geen dikdoener. Begaan met het leed van de wereld. Pacifist. Wanneer het hem uitkomt een toonbeeld van innerlijke beschaving. Hij was in opperbeste stemming. ‘Voor het eerst sinds jaren weer eens in het veld geschilderd, in het Wijffelterbroek. Dat wordt een kadootje voor een Goede Doelenwinkel van Oxfam.’ Aan tafel voerde Inge, een van zijn modellen, het hoogste woord. Ze is nog altijd op zoek naar een charmante Adam, die bovendien goed kan koken. Op een naaktstrand op Capri werd het niets. ‘De media hebben me misbruikt en die kerels, met hun gigantische ego en hun weergaloze motoriek hadden ze niet het lef om mij het hof te maken. Het had veel weg van smetvrees.’ Mij overviel een acute verveling. ‘Inge, meid’, riep Hilaire, een verstokte kettingroker, net terug van een teddyberenbeurs in Leipzig, ‘ga alsjeblieft weer zwemmen, jouw leegheid schreeuwt om een satire!’ Na wat geroezemoes en gewissel van plaatsen klom haar enthousiasme naar nieuwe hoogten. Ze had deelgenomen aan een dagworkshop Orgasmic Meditation. Gegniffel, een licht hoongelach.  ‘Het einde, mensen, de oplossing van alle wereldproblemen. Het maakt je gelukkig en compleet. Je hoeft niet te zoenen, te vrijen, maar alleen al die sensatie toen Bobbejaan voor mij met cartografische precisie de fluïde contouren van mijn yoni beschreef. Hij nam alle grenzen in acht.  Het gaf me zoveel zelfvertrouwen. Het is een kwestie van heel precies vragen wat je nodig hebt, een soort seksuele heropvoeding van mannen.’ Na die woorden schoot Albijn uit zijn slof. ‘Meditatie, wat meditatie? Zeker weer een goudmijn voor een stel trutten, overgewaaid uit Amerika, dat gore geflikflooi, hoe durven ze, onder het uithangbord van het Boeddhisme.’ Even was het stil.

Albijn schraapte zijn keel en begon. ‘Gretigheid en haast staan het echte genot in de weg. Bloot slaat dood. Kijk naar Adam en Eva. Als we de redacteur van boek Genesis mogen geloven zijn ze doelloos gedropt in het Paradijs en zonder een puberteit vol experimenten. Geen sprietje schaamhaar, toch voor het oog van de schilder vaak opwindend. Zij kreeg haar gevioleerde vorm uit de rib van de man, alsof ze gemaakt was als een soort homeopathisch hulpstuk. God was na al dat scheppen duidelijk het Noorden kwijt. Het wemelde van de insecten die hun draai nog moesten vinden. In hun park stond geen boom van Lust en Geilheid, daarom plukten zij van een andere boom de soms kwellende gift van bewustzijn en rede. Ze ontwikkelden smaak en een taal zonder lieve woorden, begonnen hun omgeving in kaart te brengen, gaven namen aan de soorten planten en schreven het eerste kookboek. God schudde het hoofd. Zijn programmatuur was vastgelopen. Hij stuurde ze weg. Bij de uitgang van het Paradijs kocht Adam om de bevrijding te vieren uit de doos van Verloren Woorden een blauw T-shirt, bedrukt met een citaat van Augustinus: Geef me kuisheid en matigheid, maar nu nog niet.’ Zij koos voor een witte jurk van Said Mahrouf, het maakte haar beeldig.’

Ik wandel met een vriend door zijn paradijselijke tuin. Hij is terminaal. Uitbehandeld. Alle pathetische oorlogsmetaforen tegen zijn ziekte heeft hij van zich af geworpen. In haar machteloosheid had de oncoloog, puttend uit een modieus register van collectieve vertroosting en laatste wensen, hem het advies gegeven in de resterende tijd te doen wat hij altijd al had willen doen. Een ultiem project langs de branding van de grammaticale optativus.  Een wereldreis bijvoorbeeld, wellicht om op de golven van opstandigheid of onder het witsel van een krampachtig vitalisme kiekjes te schieten als een wal tegen de eigen sterfelijkheid.  Zijn besluit stond allang vast. ‘We blijven hier. Dit is de plek waar ik thuis ben, in vrede en harmonie met wie mij het meest dierbaar en vertrouwd is. Wij beschermen elkaars eenzaamheid.’ Een permanente Heimkehr. Hij zweert bij de trouw van de gewoonte: het prieel, boeken, beelden van de Minotaurus van haar hand. Hier en daar schieten tussen houtsnippers korenbloemen op en zingen van volmaakte openheid.  We staan even stil bij de blauwe bloemenzee van een Amerikaanse sering. Bijen vliegen af en aan, vederlicht.  Zien zij ons? Zijn er ook blinde bijen? Ik ervaar bij het onuitsprekelijke besef van de dringende noodzakelijkheid een bijzondere zoom van aanwezigheid. We wandelen verder door het zuurvrije labyrint van ons autobiografisch geheugen, we tasten zonder een spoor van weemoed in de stem naar de gebaren van onze eerste ontmoeting. Ook toen was de tuin een bron van schoonheid en troost. Langzaam gaat het wandelen over in schrijden, een schrijden in gewaar zijn. Onder het gebladerte van oude teksten, in zijn vroegere leven zo vertrouwd, de psalmen, Jeremias, boek Prediker, brengt een nuchtere aarzeling de dingen onopgesmukt nader.  We zijn terug bij waar het begon.