Na zijn dood trof ik in de papieren van mijn vader het volgende gedicht aan
Ballade van een smokkelaarster
Lieske was een voortvarend meiske,
Op Belse francsjes zeer belust.
Daarom besloot ze tot een reiske,
Naar de grens, in haar hart toch niet gerust.
De bedoeling van het lief madammeke
Stond bij haar te voor steevast,
Parmantig stapte ze uit het trammeke.
Liep illegaal over de grens, zonder last.
Weldra toog zij in een winkelpand
De winkelier hielp haar vriendelijk en sprak
Deze vier kilo boter jij lieve klant
Pak maar onder, daar op het gemak.
Kort daarop stapte Lieske weer naar buiten,
haar slankheid was geheel verdwenen
Ze kon van vreugde wel gaan fluiten
En nam zo snel ze kon de benen.
Doch plots sloeg de schrik haar door het lijf,
Haar vreugde was meteen gedaan,
Want op geen afstand van een meter of vijf
Naderde haar een ijverige Hollandse douaan.
Hij hield haar staande en begon te vragen
Wat doet u hier zo aan de grens?
Lieske repliceerde: Manneke staakt dat zagen
Voor U staat een eerlijk mens.
Dat kan wel zijn, maar ik heb nooit geweten
Dat iemand binnen een minuut of tien
Tot zo’n omvang heeft volgegeten.
Ga maar mee naar ’t kantoor, we zullen verder zien.
Met tegenzin voldeed ze aan ’t bevel.
Haar benen wogen zwaar als lood
Ze vervloekte dat onverwachte gezwel
En vroeg, laat me toch gaan, ik schaam me dood.
In het kantoor moest ze op een stoel gaan zitten
Op een plek dicht bij de hete stoof.
Ze zou er zowaar nog bij gaan pitten,
Als die boter niet smeltend naar beneden schoof.
Zichtbaar begon ze haar slankheid te herkrijgen.
Zitten veroorzaakte een grote last:
Haar kleedje vertoonde vlekken zo groot als vijgen,
Ze plakte aan de zitting vast.
Met traantjes in haar blauwe ogen
Vertelt zij van de pure Hollandse waar
Dat haar tot extra francsjes had bewogen
Niet denkend aan enig risico of gevaar.