Spelvreugde

Zondagmorgen. Elf uur. Oda’s ’ senioren treden aan
om de oude glorie van Tungelroy te belagen.
Een kransje kaalpracht in het haar, aangelengde
buiken, doch nog voldoende poeier in de benen.
Ik sta aan het tuinhek- mijn support reikt niet
verder dan oud papier – en hoor de roofbouw
op gewrichten, de treurnis om een gesmoorde
schaar. Een spits krijgt het op zijn heupen, ragt
de zijlijn razend af, halverwege de hoekvlag
komt hij zijn adem tegen.

Men speelt gelaten op balverlies en in vertraagde
morsigheid. Maar als een doelpunt valt een gekrijt
van vreugde waarvan het maanritme van hun gaden
onklaar zou raken. Ik zie hoe een jongetje aan de kant
geheel opgaat in zijn vader. Hem wacht zeker cola en
een builtje chips. In de pasteuze wolkenlucht van Vrakker
wappert een banier de tussenstand.

s’ Avonds vier ik in mijn mijmerkamer met een glas
wijn de nipte zege van Oda tien op Crescentia negen.
Thuis dromen de helden van het Vrakkerveld door
de bijslaap al weer van zondag, uit naar Laar.