Na mijn expositie met Teun Ras in Budel -zijn getekende hymnen op Priapus worden oraal geproefd – was ik weer eens teruggevallen in mijn tijdvretende gewoonte te achterhalen wie toch de dichter was die vertaald ‘Hij die het Kwaad onder zijn Oksel droeg’ heette.
Of in welke context schreef ik tien jaar terug op een steekkaart als voorbeeld van de lyrische uitdraai van een getormenteerde liefde: voorwaar op jouw kaken zag ik het buik-en staartvet van een hagedis? Maar misschien heb ik het volslagen mis en gaat onder deze regel een charmant compliment schuil. Er is geen taal die je niet door haar woordassociaties in verwarring brengt.
Op een steekkaartje Arabisch lees ik achter het woordje ‘qutrub’ hondje/ duivel/ ongedurig insect/ melancholie of zonder enige labyrintische omzwerving met een helder semantisch verband ‘firash’ voor vloermat/ echtgenote.
Het gevolg van deze, mijn beuzelarijen was dat me de meest recente gebeurtenissen in mijn woonplaats ontgingen. Het gonst namelijk van de geruchten. Wanneer wordt er een begin gemaakt met het ontgraven van de in de jaren dertig dichtgegooide grachten? De leegstand in de winkelstraten vraagt immers om drastische tegenmaatregelen.
Er worden dure adviesbureaus ingeschakeld, er verschijnen opbouwtekeningen, met grachten omzoomd door eeuwig bloeiende roze meidoorns die me onmiddellijk terugbrachten naar de lectuur van Marcel Proust’s Op zoek naar de verloren tijd. Daarnaast was er de rechtszaak van Bobby, een raadslid dat zich op de feestdag van Johannes de Evangelist- U allen kent hem van: En het Woord is Vlees geworden’ vergreep aan een plaatsgenoot. Een uit de klauwen gelopen drankorgie.
Op het hoogtepunt sloeg buiten driemaal een Portugese waterhond aan, volgens kenners een hond waarmee mensen met een allergie goed kunnen leven. Draaide het om een vrouw, dan had de hele affaire waarschijnlijk onder mijn pen een episch-dramatische nasleep meegekregen.
Passies, Bobby, alleen passies kunnen de ziel verheffen tot grootse daden, schreef Denis Diderot. Maar het ging om het oud zeer van een allang opgerolde wietkelder. Het is haast hilarisch dat de wrok kolkte in het bloed van iemand die jarenlang met groot succes zijn klandizie alcohol inschonk zonder enig gemoedsbezwaar.
Maar Bobby is een achtenswaardig man, want raadslid. Wie echter in de toog van Socrates door de straten van deze stad de mensen bevraagt wie hun favoriete raadslid is, zal botsen op een muur van wantrouwen en onwetendheid. Bobby wacht een taakstraf die hem ongetwijfeld weer terugbrengt in de vertrouwde gedragslus van een raadslid: aansporing, routine en beloning, want inzicht in je eigen onbeduidendheid werpt licht op de welstand van je intellectuele huishouding en kan in een gunstig geval ruimte scheppen voor een verkwikkend humeur.
De spaden voor de nieuwe grachten zijn reeds gesponsord. Bobby gaat nog geschiedenis schrijven. Weert wordt nog meer Utopia. Van een taakstraf gesproken. In zijn pogingen om zijn huwbare dochter zo lang mogelijk uit de buurt van haar vrijers te houden, droeg de mythische koning van een mini-eiland de maagdelijke Perseus, de meest kansrijke kandidaat, op hem het hoofd van Medusa te leveren als bewijs van zijn mannelijkheid.
Op zijn zoektocht naar de verblijfplaats van Medusa klopt hij aan bij taverne: In de Vergulden Dildo’, gedreven door drie zusters die in de stichtelijke mythologieboeken als oude vrouwen worden afgeschilderd. Zij, levend op de rand van leven en dood, hebben samen één oog en één tand, een tand waarop het emaille is losgelaten. Maar uiteraard is hier meer aan de hand. Schrik, Draad en Koper, laat ik hen zo maar even noemen, zijn allesbehalve uitgebluste singles.
Sinds het regelmatig bezoek van een Assyrische hoogleraar in de gedragsverandering en zijn studenten wentelen de dames zich in een esoterisch spinrag van wellust. Ze vervallen niet in de smakeloosheidvan ontluisterende websites,zonder een vleugje zelfrespect. Integendeel, zij soigneren hun koolzwarte wimpers en waken voor het verval van hunanderespeelgoed.
Ze nemen de tijd. Het is warm. Zittend op hun stoelen met de rugleuning gekanteld tegen de voorgevel van hun etablissement, laten ze de zuidenwind onder hun azuren, doorschijnende chitons tokkelen, bling en sexy ontworpen door de meest naamloze couturier van de kosmos. Op hun benende glinstering van blonde haartjes. Vandaag genieten ze van de rode gerbera’s die heerlijk afsteken in een veld van witte dovenetels.
Agaatvlinders vliegen af en aan. Onder een afdak liggen druiven in een ton te gisten. Binnen, in de Vergulden Dildo, is het tochtig en kaal. Een blind paard kan er geen kwaad doen. Aan de plafondbalken hangen knoflookstrengen, ooit bestemd voor Het Gastmaal der Eeuwen.
Al lang voor de geest van de Japanse Marie Kondo door het universum zweefde, zijn zij volledig ontspuld. Bij het vallen van de nacht haken gekweekte vleermuizen hun eigen schaduwen tot een ongerijmd weefsel.
In de door het lot bepaalde eenzaamheid hebben de Grijzen een linguïstisch mengsel gebrouwen. Perseus is op zijn hoede. Hij is er zich van bewust dat hij een surrealistisch lexicaal landschap betreedt. Hij vermoedt een mijnenveld van vulgaire taalregisters.
Met één foutieve glottisslag of één te laag aangehouden gutturale occlusief kan de hele expeditie mislukken, want zij alleen weten waar hun nichtje Medusa zich schuilhoudt. Zijn gevleugelde helm legt hij op een lege stoel. Hij maakt zijn tong los en tast de niet eerder gebruikte amplitudes van zijn stemspleet af.
Hoe spreek je met goden en demonen? Hoe komen gebeden zonder vertaalmachine aan? Hij vreest vertraging in de uitvoer van zijn opdracht. Schrik helpt hem verder uit zijn goddelijke uitrusting met een gedecideerdheid die geen tegenwerking duldt. Draad wordt lyrisch van zijn pas gebroken stem. Dat moet een aantrekkelijk lijf verraden. Koper voelt een milde vorm van ongeduld. Zij schort haar chiton op tot heuphoogte en biedt hem zonder gêne een inkijk op haar vocht doorlopen onderkant.
Want ook al heeft het lot hen afgescheept met grijze haren en een gebroken zicht, in hun onderlijf tiert het duister van een ruig Arcadië. Het probleem van het verwisselbaar oog wordt nijpend. Zij stoten elkaar aan en zinspelen onzichtbaar voor elkaar op hun eigen kansen.
In hun fragmentarische illusies groeien zijn billen, zijn huid voelt aan als een beeld van Praxiteles. Beurtelings schatten hun handen de grootte in van zijn lid. Hij stamelt: ‘Wat verwachten jullie van mij?’ Ongevraagd kneden zij verder. Plots denkt hij niet langer aan de inzet van zijn missie. De oefening in versterving is hij voorbij. Zijn ogen kruien over deze rijpe lijven. Hij weet niet wat hem bezielt. Dit heet een officieel werkbezoek. Als antwoord op zijn bereidwilligheid liften de Grijzen hun borsten, nooit eerder zag hij hoe een tepelhof zich verkleuren wil.
Om beurten smeken zij hem gulzigen verbaasd door deze buitenkans de straffe brand in hun intiemste zachtheid met zijn jongenslijf te blussen. Het kost hem weinig moeite in dit vacuüm, zonder de ondersteuning van een hemelbed, de binnenkant van deze kussens van opgezwollen vlees met zijn lid te aaien. Vreemde vervoegingen barsten kreunend uit hun mond.
Het oog is niet nodig verder. Het rust uit op een bedje tijm. Nu zwieren ze aaneen geklit als dolzinnige kinderen in de zweef op de kermis van de Olympus. Langs hun uitgekookte vingers glijdt zijn zaad dat soms naar men vertelt op zomeravonden de zonsondergang kleurt van Altweerterheide tot Budel-Schoot. Het werd tijd dat zij hem de weg wezen. De afdaling verliep vlekkeloos………Op het erf vind ik twee lijsters. Geen spoor van kattengeweld. Ik vermoed dat zij zich inderhaast, in de uitbundigheid van hun paringsdans, tegen de achtergevel te pletter vlogen.