Toeval bestaat niet, althansvolgens de Stoïcijnenen de harde kern onder Tarotlezers en andere Paranormalici. In het kader van mijn opruimproject Operatie Blancefloer trok ik onder een stapel oud papier een setje van een proefvertaling Latijn vandaan. Ongedateerd, maar waarschijnlijk in de jaren tachtig/ negentig aan leerlingen van 3 vwo voorgelegd. Dit soortproeven vormden de opmaat tot het grotere werk, het vertalen van originele teksten van Latijnse schrijvers. Een kwellende bezigheid, een mentale variant van het Griekse-Romeinse worstelen, niet in het zand van de sportschool, maar in een slangenkuil van grammaticale eigenaardigheden.
Zinnen van tien regels lang waren geen uitzondering, een symfonie van woorden. De ouderen onder ons herinneren zich vast het nadrukkelijk articulerend optreden van Prof.Dr.Mr. I.A. Diepenhorst als panelleider op tv in de jaren zestig, met wie vergeleken de spraakwaterval van Matthijs van Nieuwkerk het modieus voorbeeld biedt van de teloorgang van dictie en retoriek.
Waar hoor je nog de gebeitelde opbouw van een speech waar werk van gemaakt is? Ronduit ergerlijk is de instelling en pose van menige inleider die denkt zijn betoog vlotjes uit zijn mouw te kunnen schudden. Vertalen is een oefening in geduld en uitstel van de bevrediging, in inleving en accuratesse. En passant leerde men elke notitie over militaire successenof populaire gulheidmet argwaan te lezen. Hoe kortstondig de kennismaking ook was, hoe bitter ook dewortels van de beschrijvende grammatica, de vrucht, versuikerd in mijn verhalen, is voor velen een zoete herinnering geworden.
Ik mag dit zeggen zonder me te bezondigen aan hooghartigheid en zelfingenomenheid. En niemand van hen gaat op weg naar werk ofthuis gebukt onder de bijtende vraag wat nou toch het verschil was tussen het gerundium en gerundivum. Wat ik zojuist over het vertalen schreef, geldt ook voor de vernieuwende kennismaking met de ideeën van figuren die allang dood zijn.
Laten we hopen dat de ‘nutteloze vakken’ met hun nadruk op inleving in het vreemde en anders-zijn ook in het onderwijs van na 2030 nog ruimte krijgen. De vertaaltekst sneed in een vereenvoudigde versie het probleem aan, waarmee Rome in haarlegendarische opbouw kampte. Een schrijnend vrouwentekort.
De jonge stad had een magneetwerking op mannen die wij op zijn zachtst gezegd randfiguren zouden noemen: afgedankte boerenknechten, autistische herders, criminelen die van de ene naar de andere asielplek hopten, meestal kapelletjes in het open veld, onaangepaste avonturiers onderweg naar het latere Marseille van boord gezet, jonge mannen opgejaagd door bloedwraak, macho’s uit de Apennijnen en andere pagadders.
Goed, hier en daar ontving dan wel een Etruskische hittepetit, gehuld in een garnaalkleurige tunica, mannen in haar woonark op de Tiber, dichtbij de voet van de Vaticaanse heuvel, maar dit schamele aanbod stemde Romulusmisnoegd. Zijn leiding stond toch al ter discussie. In de ogen van enkele senatoren was hij een uitgebluste systeemchaoot die de stad niet verder bracht. Het werd tijd dat hij uit zijn comfortzone trad.
‘Door gebrek aan vrouwen zou de grandeur van de stad niet langer duren dan een mannenleven’, schreef Livius. Als een ijlkoorts raasde het gemis door de nachtverblijven van de bouwvakkers. De situatie schreeuwde om een onorthodoxe oplossing. Het liep tegen midden-augustus. De oogst was met het beschikbare rollend materiaal binnengehaald. Al enkele jaren werd dit onder de mannen uitbundig gevierd.
Romulus nodigde dat jaar iedereen, mannen, vrouwen, kinderen uit de verre omtrek uit voor het Consuelia-feest. Het was 21 augustus. Eerst was er een massale rondgang door de stad. Men was verbaasd over de groei in zo’n korte tijd. Hoogtepunt van de dag waren de ezelraces. Het moet een dolle boel zijn geweest. Op de plek waar later het Circus Maximus-het Duindigt van Rome-zou worden aangelegd, zweepten jockeys hun ezels op.
Er liepen bookmakers rond, er werd jonge witte Falernische wijn geschonken.Schalen met ansjovis op prikkertjes gingen rond, een enkele Sabijn waagde zich aan een saus gemaakt van rotte vis. Het zou hem snel zuur bekomen, want terwijl de ezels halsstarrig bleven staan of van hun baan afweken-het ontbreken van een lijst van topezels bewijst dat er geen finish was-en terwijl de commotie onder het publiek groeide, gaf vorst Romulus een teken.
Het sein voor zijn onderdanen om hun opvliegend ongemak te stillen op de dochters van de Sabijnen. Zij die opvielen door hun schoonheidwarenbestemd voor de kopstukken onder de senatoren. De legende laat onvermeld dat er ‘dienstweigeraars’ waren, jongemannen die weigerden ‘mitzu machen, nu de ongeschreven wet van de gastvrijheid geschonden werd.
Het kon niet uitblijven dat schilders later dit verhaal hebben uitgebuit. Zo bevindt zich in het Palazzo dei Conservatori in Rome een fresco van de hand van ene Giuseppe Cesari(!)-omstreeks 1600-dat veel wegheeft van een wandtapijt, een wirwar van blote bovenlijven.
Inderdaad, ik heb het over hetmuseum waar onlangs in het kader van de ondertekening van handelscontracten op last van de Iraanse president(en ayatollah) Hassan Rohani de antieke naakten werden bekist. Door toe te geven aan de fundamentalistische waarden van een extreme islamist verkwanselde de Italiaanse regering de eigen kunst, cultuur en geschiedenis.
‘Wie naakte standbeelden bedekt en zijn geroemde wijn van de tafel haalt om fundamentalisten een plezier te doen en zo vette contracten binnen te slepen, verkoopt op alle vlakken zijnziel. En dan zijn we verbaasd hoe snel en gemakkelijk het islamfundamentalisme terrein wint in Europa’, schreef Darya Safailaatst in De Standaard.
Twee eeuwen later schilderde Jacques-Louis David het tafereel met de pigmenten van een ontwaakt nationaal besef. Op de voorgrond van zijn gigantischedoek probeert een Sabijnse, breed pacifistisch gebarend als een Franse Marianne, in een doorschijnende tuniek die haar autoritair afkleedt, een gewapende Romein tot andere gedachten te brengen.
Het is best denkbaar dat ik ooit met dezelfde leerlingen van 3vwo en ouderover het plein liep voor de Dom van Keulen. Even uitwaaien en dan het Römisch-Germanisches Museum in, direct na WO II gebouwd op de resten van een Romeinse stadsvilla uit de derde eeuw. Via het beroemde Dionysus mozaïek-ongetwijfeld een gruwel in de ogen van de ayatollahs-gidste ik hen langs de resten van Öffentliche Bedürfnisanstalten, die bij nader inzien verre van hygiënisch waren, verder langs de vitrines met uitzonderlijk mooi antiek glaswerk naar het donkerekabinet van de olielampjes.
Onmiddellijk werd hun nieuwsgierigheid geprikkeld door een verrassende variëteit in erotische voorstellingen, die anders dan een design bedlampje van Ikea herinnerden aan de reden waartoe men samen lag. Ik acht het uitgesloten dat de mannen die zich tijdens het Oudejaarsfeest in Keulenaan vrouwen vergrepen hun ‘inspiratie’ opdeden in dit museum.
Evenzo vreemd zou het zijn als zij vertrouwd waren met defrisse, erotische lyriek van de vroege Islam. Ik denk hier aan De ring van de duif, van de hand van de Andalusische Ibn Hazm, uit 1027, met deze kanttekening dat het steeds de liefde betreft in een wettig vastgelegde relatie. Een relatie waarin de geliefden elkaarin alles volgen zoals de starende ogen van een kameleon meedraaien met de zon, en in hun intieme omgang de voorsmaak proeven van de genietingen in het paradijselijke hiernamaals.
Want het leven na de dood is belangrijker. Het heeft er alle schijn van dat het Arabisch een begrenzer heeft voor het kritisch denken om voorbij de wrok, de haat en de ongemakkelijke groepsdrukvan een dominante mannelijke cultuurons, christelijk bepaald, empathisch vermogen niet langer te zien als een teken van zwakte, als iets verwijfds, of erger, als het bewijs dat het Westen inferieur is. Zonder gedeelde waarden, zonder een ‘wij’ gaat het niet. Waarschijnlijk had Romulus dit sneller door. Dat de Sabijnse vrouwen getraumatiseerd verder moesten leven, vertelt de legende niet. Anders ligt het voor de vrouwen na de gebeurtenissen op de pleinen van Keulen, al blijft de vraag waar hun mannen of vrienden op dat moment uithingen en dus ooit bij machte zijn de trauma’s te verzachten. Geruime tijd voor de feiten schreef ik het volgende gedicht:
Geschonden
Vanaf haar kruin schaduwden zijn vingers
de parelrand van haar rug, langzaam en
wankel langs het laken en weer terug naar
waar het begon. Hij was oud, nam alle tijd
uit de warmte die hem restte. Tenslotte
egde zijn hand velden van verlaten vlees.
Beneden viel zijn open hand vol in de zachte
mal van haar billen. Gewaagd hoe hij zo ver
weg haar spergebied was ingegleden. Al jaren
dorst zij niet te tonen hoe zacht zij nog was.
Even dacht zij haar benen te spreiden toen
hij de rand naderde van de diepte waar
zoveel schade, en woede misschien, was
ingedaald. Ondanks een voelbaar verlangen
haakte hij niet in, maar bespeelde vluchtig
haar navel,
rondde en rondde haar borsten, anders toch
zo oppassend in barre schroom gesnoerd.
Zij keek hem aan, kon hem zo nabij
niet ophaar lippen ontvangen. Opnieuw dwarste
een pijn om ongeremd haar lichaam te vieren.
Zij rolde zich op in het laken en hoorde
gekluisterd hoe woordloos een droom
haar kamer verliet.
Overigens verloopt Operatie Blancefloerminder drastisch dan ik me had voorgenomen. Efficiency is nooit mijn sterkste kant geweest. Langs zijwegen en doodlopende stegen loopt een leven voorbij. Krantenknipsels, een verwelkt bruidsboeket, stafkaarten van mijn omgeving, de vondsten uit eigen tuin, de schelpenverzameling van mijn dochter, de schoolspullen van mijn zoon, en wat te doen methet knopendoosje, op een warme zomerdag gekocht in de buurt van Tonnerre, in mijn geliefde Bourgondië?
De deeltijd-boeddhist in mij kiepert de inhoud uit op de keukentafel en laat verloren handelingen herleven. Het dichtknopen van een kinderjasje, het openen van de blouse van een geliefde, het omslachtig vastzetten van een bungelknoop. Waar zijn de handen gebleven die deze knopen hebben ontworpen, gestanst, geoogd, gepolijst, in winkels geëtaleerd, gekocht en telkenmale achteloos ‘dichtgeknoopt?’ Ik weet niet eens of er een werkwoord bestaat voor dit slotakkoord van een knoop. Een knoop als medaillon van vele levens. Dit laatste voert me terug naar de stad, een knooppunt met een rijke erfenis aan specifieke herinneringen, gedragen door de wens om samen te leven.Wie wil, kan er deel van uitmaken.
Soms wordt dit gemeenschappelijke bezit vastgelegd, gestold in de tijd, zoals Wouter van Buuren in Weert heeft gedaan met zijn foto’s vanaf de Martinustoren. Het zal dan ook niemand verbazen wanneer binnen afzienbare tijd dit uniek, lees onvervangbaar medaillon van Weert, zijn verdiende plek krijgt in de ontvangsthal van het nieuwe stadhuis.
9 februari 2016