Wat je zoekt, zoekt jou ook (Rumi)
Zondag. Onder het strijken hoor ik via Omroep Brabant dat er op een vluchtstrook van de A2 in de richting van Den Bosch een baby is geboren. Ik was begonnen met het vouwwerk: handdoeken, washandjes, sokken, ondergoed, tegenwoordig ondermode, dat schiet lekker op. Wanneer is deze saaie praktijk ontstaan?
Het strijkijzer is al zes eeuwen oud, maar voor zover ik weet kent het Latijn geen woord voor ‘strijken.’ Niet vreemd overigens, want in de Oudheid was gekleed zijn juist een chique spel van vouwen en plooien. Nu de grotere stukken, overhemden, broeken, overgordijnen, waarvan de strijktijd evenredig opkruipt met de ergernis aan de korte lengte van de strijkplank.
Tenslotte een dekbedovertrek, onlangs in een royale bui bij de Action gekocht. Nu kan ik in volle aandacht de uitgerolde tekst lezen, witte cursieve letters op een hemelsblauw fond: May the love / you share/ will last/ forever, etc. Ik slaap zelfs onder een gedicht. Onder in de mand blijven enkele sokken over. Singles, zwerfsokken, de nomaden van naar het schijnt ieders garderobe. Zo ondersteunt zelfs een was mand in al haar concrete eenvoud Aristophanes’ vertoog in het Gastmaal van Plato, dat ieder van ons op zoek is naar zijn wederhelft, al was het alleen maar om vermeende gaten in elkaars identiteit op te vullen.
Van de werkkamer zet ik het tuinraam open. Verwacht in de leeshoek geen ledvloerlamp van Roche Bobris à raison van 3.000 euro. Het L-vormig werkblad is als een bouwplaats en getuigt van een boulimische weetgierigheid, een feitenfetisjisme, even twijfelachtig als onuitroeibaar, en van een permanente leesachterstand. Hoe vaak benijd ik niet, ondanks mijn dagelijkse Zen-zit, mensen als Montaigne die zich mochten verheugen op een weldadige onbereikbaarheid, ver van aangeprezenexposities, boeken, films,en hun nauwgezette lectuur beperkten tot wat al eeuwenlang als waardevol bestempeld was.
Een greep uit de fiches met jaartallen van vorige week leert dat Etienne de La Béotie, de boezemvriend van Montaigne, en van wie ik ooit het geboortehuis in Sarlat bezocht, in 1563 stierf, dat een eeuw later in Soissons, in 1656, Charles d’Helfer een requiem schreef voor 4 stemmen en dat in 1934, terwijl Carel Willink zijn Gele Huis schilderde, de tramverbinding Weert-Maaseik werd opgeheven. Dit alles verdwijnt in metalen kaartenbakken voor onzichtbare gisting. Veel blijft of is onaf.
Neem bijvoorbeeld een leporello, dat ik momenteel wijd aan multidiscipulair kunstenaar Albijn van Poperinge, vorig jaar nog dominant aanwezig in mijn’ Eros en Thanatos in Weert.’ Sindsdien door de media doodgezwegen. Hij overweegt dan ook zijn atelier om te vormen tot een darttempel of anders wel een kosmisch erkend opleidingsinstituut voor auralezeressen.
Een kwestie van reconversie, heet dat bij onze zuiderburen. Op het voor mij liggende blad verdiept hij zich alvast in de Vijf Tibetaanse Verjongingsrituelen, maar dit moet hem van het hart:ondanks of misschien wel wegens zijn leven van kwast en verfpot lukt het hem niet zijn energiecentra met een stralend licht te omgeven: wit voor het voorhoofd, rood voor de keel, blauw voor het hart, geel voor de navel en groen voor zijn edele delen. Vooral dat laatste gaat hem, denkend aan delibertijnse omgang met zijn modellen,slecht af. Is niet van zijn hand het hooggeprezen loflied op Eliséa,waarvan de eerste strofen luiden: In de middagloomte na het poseren zoemt de hartstocht door mijn verdunde bloed.
Met tedere tokkel dreef jij, zonder smetschrik voor acrylen olie, de nachtschade in mij moeiteloos uit. Amethist danste tussen je borsten, je kussen van jonge geuren een krans, je dijen rookten verstopte dromen uit, het atelier zinderde van genot, toen je schede bol trok, een zachte krater…Hoe anders zijn dan mijn Oden op Bernice, de neerslag van een milde genegenheid, die geheel past bij mijn gewoonlijkheid der dingen.
Niet meer dan aanzetten om op afstand elkaar te worden. Bernice, de ingetogen pianiste,jaren terug een goudsbloem in het stoppelveld van verstilde verlangens, die echter huiverig de druppels van mijn onbegrepen aandacht en bewondering van haar blad schudden een meerjarige wegdistel werd waarvan de doorns af en toe nog in mijn limbische systeemsteken.
Wellicht omdat ik niet weerspiegelde wie zij van binnen was.Ik had het kunnen weten. Wie liefdesgedichten schreef, werd maar al te vaak, zo leert de literatuurgeschiedenis, gestraft voor zijn indringende ‘aanwezigheid’. Ook Francesco Petrarca knalde zonder Laura op zijn Puch tegen de flanken van de Mont Ventoux op.Ik kon haar niet verrassen, toch vaak de opmaat tot het grootmoedig delen van elkaars overdaad en vriendschap. Maar ook vriendschap heeft blijkbaar haar urnenveld. Nu ben ik te oud om met een getatoeëerde oorlel indruk te maken, te wijs om met een PSV-stropdas en een woordenschat van dertig items mijn heil te zoeken in een lawaaierige datingtent.
Sans rancune-je mag nooit iemand verantwoordelijk stellen voor de gevoelens die hij/ zij bij je heeft opgeroepen,-haalde ik enkele maanden geleden, bij wijze van een feestelijke finale, de gedichtencyclusvel voor vel door een badje van Amarige van Givenchy, tegen letterrot en verzuring.Tegen de wand aan, op de rand van het werkblad, een dubbele parelrand van witte kiezelsteentjes. Telkens wanneer ik het graf bezoek van mijn dochter neem ik een steentje mee van het kerkhof. Thuis krijgt elk steentje de datum. Zodra de datum is vervaagd, geef ik het steentje terug aan het kerkhof, die mysterieuze databank, een wemeling van jaartallen, haast nooit vallen in het ultieme zelfverlies data samen.De zwijgende stad. In een arm daarvan de kindergraven die mijn hart openhouden. Voor mij op het bureauhaar foto, een vreemde glimlach van een Griekse korè. Ik kijk over haar pruikje heen de tuin in, tot aan de Wall van Rob Kars, een rij panelen van geverfd sloophout,overhuifd door de onschuldige wildgroei van een blauwe regen.
In het Jeroen Bosch maken moeder en kind het goed. Weert-Via della Molina d’ Oda
16 augustus 2015