Op 14 juli lag in de Zuid Willemsvaart, niet ver van mijn huis, de Mirabeau afgemeerd, feestelijk in de lak en een frisse tricolore aan de achtersteven. Bij het lezen van de naam schoot me meteen het woord ‘pokdalig’ door het hoofd. Je geheugen is een meanderende stroommet op beide oevers hier en daar een waakvlam waarvan het kousje brandt op de ingrediënten van je leven: soms haarscherp en tot in alle details herinnerde episodes. POKDALIG, dat diskwalificerende woord, hoorde ik voor het eerst in september 1957.
Het schooljaar was net begonnen na een hete zomer met een record uitvallers in de Tour. Onze leraar geschiedenis, een imposante verschijning, als conrector gestreng en beminnelijk, diep in de zestig-geworteld in en verweven met zijn vak-opende de Franse Revolutie. Hij zou mijn voorbeeld worden, voor wie mij kent kan deze vaststelling niet verrassend zijn. Hij leerde de volgende jaren dat een vak valt of staat met de man of vrouw die het vak een lijf geeft.Misschien wel hoe ouder, hoe beter.
Op een dag kwam hij het klaslokaal in, in de pose van Mirabeau, de borst voorop en denkbeeldig bestikt met de versierselen van de lagere adel. Zijn pince-nez boven zijn trillende wangen, declameerde hij uit de eed van de kaatsbaan, waarmee Mirabeau een bom plaatste onder het Ancien Régime: voortaan vergadert waar de volksvertegenwoordigers bijeen zijn, de hele natie, de vertragingstactiek van de geprivilegieerde edelen ten spijt. Hij stuurde aan op een constitutionele monarchie.
Voor het eerst hoorden wij van een revolutie. Van de kaalslag van kastelen, zo schrijnend in beeld gebracht tijdens de directe uitzendingen van de Tour. Terwijl de Fransen in stad en dorp de bestorming van de Bastille vierden, daalden als confetti op de tuin mannelijke zaden zacht zingend en zwenkend uit de tamme kastanje als een kluwen van rastasliertjes.Een grillige karikatuur van zijn vruchtbaarheid. Even zachtzinnig veeg ik de terrassen aan.Al zesendertig jaar wortelt hij daar,de geboorteboom, gedachtig een Japans gezegde dat wil dat een man in volgorde van duurzaamheid in zijn leven een boom plant, een zoon verwekt en een boek schrijft.
De redenen waarom ik toentertijd voor een tamme kastanje koos, laten zich niet meer reconstrueren.Misschien wel omdat de vrucht niet aanzet tot gulzigheid.Volgens mensen die dat soort kennis bij de geboorte al op voorraad kregen, staat de tamme kastanje voor de mystieke reis naar je innerlijk, maar het is me onduidelijk waarom juist de kastanje met deze symboliek wordt omgeven. Anderen gaan nog verder en spreken van kastanje vrouw of –man, met wie je gemakkelijk bevriend raakt.
Laat ik verder maar niet achter de deuren gluren van Mellie Uylderts kathedraal en die van haar epigonen, vaak gemankeerde feministes die dwepen met de reflectie van aardstralen en kicken op de resonantie van planeettrillingen en onbespoten pruimen, maar laat ik terugkeren naar mijn besloten hof.In het zog van de Mirabeau is blijkbaar een leger trekvlinders uit het Zuiden meegekomen. Een wemeling van atalanta’s en dagpauwogen om de drie vlinderstruiken, bijen puren onophoudelijk de welig bloeiende marjolein uit, bijen zijn echte herlezers.Achteraf blijkt dat we met een geretoucheerd beeld waren afgescheept. Veel werd er verzwegen.
Goed, Mirabeau was monsterlijk lelijk, dat hoorden we: hij had een enorm hoofd, een horrelvoet, twee grote voortanden, bij zijn geboorte een gedeeltelijk vastgegroeide tong die hem evenwel eenmaal losgeraakt de koosnaam Mirabeau-Tonnerre bezorgde.Toen hij drie was, kreeg hij de pokken waarvan de diepe littekens zijn gezicht tot een tronie maakten. ‘Er zijn uitwerpselen in elk ras’, verzuchtte zijn vader. Toch stond deze uitgetekende lelijkheid een voortdurend succes bij de vrouwen niet in de weg. Tot grote ergernis van zijn vader vernachtte hij van jongs af op de windvaan van zijn wellust maar uiterst democratisch de bedsteden van kamermeisjes en galante dames.
Van de Vaucluse dicht bij huis tot in Amsterdam-waar hij -op de vlucht voor de lange arm van zijn vader-tijdelijk met een Hollandse verovering woonde in een zijstraat van de Kalverstraat, van het Pruisische hof tot Parijs. Hij werd dan wel een ‘fornicateur olympique’(*) genoemd. In de gevangenis van Vincennes verdiepte hij zich in het werk van de encyclopedisten en kwam tot het inzicht dat men zich ook erotisch moest emanciperen. Terwijl enkele cellen verder de markies de Sade, een verre achterneef van hem, zich verlustigde in folterseks, schreef Mirabeau enkele vrijmoedige, erotische romans, waarvan Mijn Bekering nog steeds voor leesgenot garant staat.
Het is het verhaal van een jonge man van wie de bekering er uit bestaat dat hij alleen nog voor grof geld de liefde bedrijft. Hij wordt overstelpt door aanvragen van oude gravinnen,vrouwen, van wie de echtgenoot zich alleen maar aan de eettafel vertoont, tandeloze baronessen,-het waren zeker niet de hoogtijdagen van de tongkus-kamermeisjes, nonnen en actrices. Het eigentijdse tableau van de bijslaap. Dit alles oversausd met antiklerikale passages over seksueel misbruik, chantage, corruptie en manipulatie van de heren en dames bedienaren. Mirabeau werd 42.
Twee dagen voor zijn dood deelde hij nog tot ieders tevredenheid het bed met twee actrices van de Opéra. Aan zijn handen kleeft niet het bloed van de guillotine. Bij leven bleef hem de Terreur bespaard, de fatale omkering van de humanistische waarden waarvoor hij zich sterk had gemaakt. Postuum zou hij vanwege zijn ‘relaties met het Hof’ ontheiligd worden. Zijn resten werden uit het Pantheon verwijderd , vervangen door die van Marat en in een massagraf gedumpt.
- fornicateur olympique: olympische neuker-het Franse woord fornicateur is afgeleid van het Latijnse fornicari: ontucht bedrijven, oorspr. onder een fornix, de doorgang van een ereboog
- In Frankrijk is de koning niet weg. De president weet zich omgeven door een koninklijke ambiance en heeft greep op de media, zoals onlangs na afloop van een Touretappe bleek. Toen presidentskandidaat Sarkozy Romain Bardet wilde feliciteren met zijn zege, koos de tv regie uitgebreid voor een wolkenpartij.
- Lit. Mirabeau, Erotische romans, Amsterdam: De Arbeiderspers 1996.